14.08.1999
|
Hoe de Zwitserse en de Amerikaanse directe
democratie elkaar beïnvloedden
Vertaling van ‘Direkte
Demokratie in Gliedstaaten der USA. Reformwelle vor 100 Jahren,
Parallelle zur Schweiz, Neue Zürcher Zeitung, 14
augustus 1999 Door Andreas Gross In de democratiegeschiedenis van Amerika en Zwitserland hebben
vernieuwingsbewegingen in één land zich steeds door
het andere land laten inspireren. Terwijl het idee van het referendum
uit Amerika via Frankrijk twee maal de democratie-bewegingen in
de progressiefste Zwitserse kantons bevleugelde, oriënteerden
de democratiehervormers in de westelijke Amerikaanse deelstaten
zich 100 jaar geleden het meeste op de Zwitserse ervaringen met
het volksinitiatief en het referendum. In januari 1894 lag in de
brievenbus van de ‘Arbeiterstimme’ in Zürich een
brief uit Portland, Oregon. Daarin berichtte de geëmigreerde
Zwitser Bosshard dat er “in de staat Oregon, aan de kust van
de Stille Oceaan, een sterke volksbeweging gaande is voor invoering
van het initiatief- en referendumrecht in de grondwet van de deze
staat”. Bosshard vroeg om ervaringsberichten van de Zürichse
democraten, die 25 jaar eerder een soortgelijke grondwetsherziening
gewonnen hadden. Graag kwam de redacteur tegemoet aan de wens uit
het verre tegemoet, maar niet zonder zijn vreugde met zijn lezers
te delen en te schrijven: “Het vervult ons met vreugde en
trots om te zien hoe het geweldige idee van de directe wetgeving
door het volk de wereld verovert.” Wij weten niet wat de ex-Zwitser, Neo-Amerikaan en “Arbeiderspoliticus”
Bosshard met zijn materiaal uit Zürich bereiken kon. Vast staat
echter dat duizenden Amerikanen zich in de jaren 1890 met de Zwitserse
ervaringen met directe democratie bezig hielden. Daar niet allen
zoals Bosshard over persoonlijke contacten in Zwitserland beschikten,
deden ze dat vooral door kleine, maar zeer populaire boeken en pamfletten.
Een van de meest populaire boeken betrof die van de New Yorkse journalist,
sociale hervormer en radicale democraat John W. Sullivan. Sullivan
was aan het eind van de jaren 1880 speciaal hiervoor naar Zwitserland
gereisd en had ook enige maanden rondgeneusd in Zürich voordat
hij in 1889 en 1890 een serie van artikelen publiceerde, die in
1893 gebundeld in het boekje ‘Direct Legislation by the Citizenship
through the Initiative & Referendum’ verschenen. Sullivan
informeerde zich in Zürich vooral bij de sociaal-democratische
pionier en veteraan van de democratiebeweging van 1867 tot 1869,
Karl Bürkli (1825-1901). Het bewijs: wie tegenwoordig in de
Centrale Bibliotheek in Zürich het boekje van Sullivan opvraagt,
krijgt uit de oude bibliotheek van Bürkli het exemplaar dat
Sullivan aan Bürkli geschonken had, met een dankbetuiging voor
de vruchtbare gesprekken. Waarom had men in de westelijke staten van de USA überhaupt
deze interesse in democratiehervorming? Waarom waren 100 jaar geleden
zoveel Amerikanen uit de eerder agrarische ‘Populist Movement’
van de jaren 1890 en de eerder intellectueel-stedelijke ‘Progressive
Movement’ van na de eeuwwisseling geïnteresseerd in de
uitbreiding van de vertegenwoordigende democratie? Waarom lukte
het hen om vanaf 1898 (South Dakota) tot het einde van de Eerste
Wereldoorlog (1918, Massachussetts en Washington) de directe democratie
(volksinitiatief, referendum, en het recht om verkozenen tussentijds
af te zetten) in te voeren? Sindsdien hebben nog maar 5 staten de
directe democratie ingevoerd, pogingen om het op federaal niveau
de grondwet in dezelfde zin te wijzigen mislukten tot zover. J.N.
Teal, journalist in Oregon, de derde Amerikaanse deelstaat die de
directe democratie in zijn grondwet verankerde, verklaarde de sociale
en politieke situatie in die tijd als volgt: “’Het was
bijna overal in het land hetzelfde: de mensen namen waar hoe de
politiek steeds verder van de mensen af functioneerde, en zij wilden
meer invloed, zowel wat het maken van wetten betrof als de uitvoering
daarvan. Nog beslissender zal de ervaring geweest zijn dat de parlementen
niet in staat waren in de behoefte van de mensen te voorzien aan
wetten die het algemene belang kon beschermen tegen machtige ondernemingen
beschermen konden. Corrupte parlementen die onder de invloed van
deze ondernemingen stonden waren eerder regel als uitzondering en
de burgers hadden er genoeg van dat zij de wetgeving naar hun hand
zetten. Regering en parlementen waren toegankelijker voor machtige
‘special interests’ dan voor publieke en algemene belangen.
Dus verlangden de mensen naar instrumenten die dit konden veranderen
en hun wensen een gehoor konden verschaffen.” Bijzonder opvallend aan deze verklaring uit Oregon is de overeenkomsten
met de manier waarop de democraten in het kanton Zürich hun
machtige volksbeweging verklaarden, die tussen 1867 en 1869 de gehele
herziening van de kantonale grondwet door de liberalen rond de bank-
en spoorwegmagnaat Alfred Escher afdwong en de toen meest direct-democratische
grondwet van de wereld invoerde. Karl Bürkli had bij de start
van deze volksbeweging, op 15 december 1867, de noodzaak voor directe
democratie als volgt onderbouwd: “Het systeem heeft reeds
lang onze regering alleen de paradepas laten lopen, waardoor er
geen vooruitgang is. (…) Onder systeem versta ik de verderfelijke
invloed van de economische machtsgroepen, in de eerste plaats de
Nordostbahn [spoorwegmaatschappij], de banken, vele industriëlen.
(…) Het systeem, zoals de cholera, is niet met de handen vast
te grijpen, maar haar invloed is overal te merken. (…) Momenteel
kunnen we de geldaristocratie alleen in toom houden als we het zwaartepunt
van de wetgeving verleggen naar het volk; want de paar honderd kantonspolitici
zijn niet machtig genoeg om de corruptie te weerstaan.” Nadat
de nieuwe burgerrechten in 1902 eenmaal ingevoerd waren, maakten
de burgers in Oregan daarvan veel vaker gebruik dan de Zwitsers.
Tot 1910 werden in Oregan 64 voorstellen aangenomen en 33 verworpen,
in Zwitserland werd van 1891 tot 1910 over slechts 10 volksinitiatieven
en referenda beslist. Een van de eerste consequenties van de invoering van de burgerrechten
was voor een van de hoofdverantwoordelijken voor de democratiehervorming
in Oregon, W.S. U’Ren, in het parlement direct te zien: “Het
aantal betaalde lobbyisten die de parlementariërs belaagden
nam sterk toe, evenals de beschuldigingen dat wetsveranderingen
alleen door steekpenningen waren veroorzaakt. Van alle kanten werd
toegegeven dat zulke zaken niet meer voorkwamen omdat deze mensen
ervan overtuigd waren dat tegen zodanig tot stand gekomen wetten
gelijk het referenduminstrument ingezet zou worden.” En de
wetenschapper Allen H. Keaton vatte de eerste ervaringen met het
“Oregonse systeem”, zoals de directe democratie enige
tijd heette, na 10 jaar als volgt samen: “De algemene interesse
van de burgers is toegenomen. Veel verenigingen houden zich zorgvuldig
met de volksrechten bezig. De pers bericht veel intensiever over
goede ideeën die in het algemeen belang zijn. Bij veel mensen
is ook duidelijk een groter verantwoordelijkheidsgevoel voor politieke
beslissingen waar te nemen.” Twee zwakke plekken ziet Eaton
reeds in 1912 ook: “Het volk neemt niet altijd wetten aan
die niet in haar belang zijn en niet overeenkomen met haar overtuigingen.
Ze laat zich verleiden van mannen die ze teveel vertrouwt. Gedeeltelijk
viel de directe democratie ook in de handen van mannen die oneerlijk
zijn en voor hun persoonlijk gewin de directe democratie misbruiken.”
Tot op vandaag wordt in Oregon de directe democratie het meest
gebruikt van alle Amerikaanse deelstaten. Na Oregon komt de Californië,
de grootste deelstaat van de USA en eveneens aan de Pacific gelegen.
Hier is een ontwikkeling gaande die enkele experts van een ‘populistische
paradox’ of zelfs van een ‘populistische perversie’
doet spreken: het grote geld, machtige economische belangen en een
eigenlijk “directdemocratisch-industrieel complex” –
als zodanig kenschetst Peter Schrag, de langzittende redacteur van
de hoofdstedelijke krant Sacramento Bee, het geheel van opiniepeilingsmethodieken,
media-adviseurs, betaalde handtekeningeninzamelaars en PR-firma’s
die tegenwoordig voor veel “volksinitiatieven” verantwoordelijk
zijn – hebben zich meester gemaakt van de directe democratie
en de andere organen van de democratie, regering en parlement, in
de visie van Schrag sterk verzwakt. Terwijl in Californië tussen
1911 en 1978 de kiezers 42 volksinitiatieven aannamen, waren het
er sindsdien, in een derde van de tijd, reeds even zoveel. In Zwitserland
is het gebruik van het volksinitiatief eveneens intensiever geworden:
van 1978 tot 1998 zijn driemaal zo veel volksinitiatieven op de
agenda gezet als in de 80 jaar daarvoor. Weliswaar is hun directe
succesquote ongeveer 4 keer zo klein als in Californië; de
indirecte succeskans is eerder gelijk. Maar het Zwitserse model
is veel meer gericht op communicatie, samenwerking en interactie
tussen actieve burgers, geïnteresseerde organisaties, partijen,
parlement, bestuur en regering dan in Californië, waar de confrontatie
van machtige belangengroepen met het parlement en de antagonistische
momenten van de uiteenzettingen duidelijker zijn. In het licht van volksinitiatieven van uiterst rechts, die in Zwitserland
juist die elementen willen afschaffen die wezenlijk zijn voor communicatie
en coöperatie in de directe democratie, namelijk de lange handtekeningeninzamelingstijd,
de inbinding van de Bundesrat en Bundesversammlung, de vereiste
van eenheid van vorm en materie, zowel als de geldigheidsvereisten
en het recht van het parlement een tegenvoorstel voor te leggen,
is het opmerkelijk wat een prominente hervormingscommissie in Californië
enige jaren gelden voorstelde: het parlement zou voorafgaan aan
de stemming stelling moeten nemen, de initiatieftekst zou korten
en preciezer geschreven moeten worden, er zou meer tijd gereserveerd
moeten worden voor uitwisseling met de initiatiefnemers, er zouden
fairness-regels moeten komen, en de termijnen voor de handtekeninginzameling
zouden moeten worden verlengd. In Californië en Oregon worden
momenteel dus die elementen als middel tegen de oligarchisering
van de directe democratie bediscussieert die in Zwitserland van
nationalistisch-conservatieve en kapitaalkrachtige zijde ter discussie
worden gesteld. Het zijn die elementen die het publieke debat civiliseren,
die beslissende debatten tussen de staatsorganen en de actieve stemgerechtigden
juist mogelijk maken en daardoor de communicatieve basis van de
directe democratie zo vormgegeven dat het maatschappelijke leerproces
– dat aan beide zijde van de Atlantische Oceaan steeds weer
als belangrijkste opbrengst van de directe democratie benadrukt
wordt – werkelijk mogelijk wordt. Nach oben |
|
Zurück zur Artikelübersicht |